Mijn herstelproces gaat bepaald niet zonder horten en
stoten. Al zo vaak schreef ik hier over de bergen, maar vooral ook de dalen die
ik geregeld meemaak. Inmiddels ben ik op een punt dat ik weer wat aan het werk
ben en redelijk functioneer. Ben ik ‘beter’? Nee, dat zeker nog niet, maar het
gáát wel beter.
Dat het beter gaat is ook weer spannend. Hoewel het absoluut
niet fijn is om ziek te zijn heeft het wel een bepaalde veiligheid in zich. Het
gaf en geeft mij de legitimatie om een beetje voor mezelf te zorgen en te laten
zorgen. Als ik moe was mocht ik slapen, als ik me niet goed voelde mocht ik
sociale situaties vermijden en bovenal: ik mocht hulp vragen.
Nu het wat beter gaat merk ik dat ik mezelf die dingen niet
meer toesta. Ik móet naar alle verjaardagen, ik móet werken, ik mag niet slapen
overdag en om hulp vragen is echt uit den boze, ik moet het allemaal weer zélf
doen. Ik val dus weer terug in oude valkuilen, patronen waarmee ik mezelf in eerste
instantie in deze positie heb gewerkt.
Dit is meteen een duidelijk teken dat ik er nog niet
helemaal ben. Zodra het wat beter gaat ga ik op mijn tenen staan om de spreekwoordelijke
lat zo hoog mogelijk te leggen. En hoewel ik vaak wel door heb dat ik ‘het weer
doe’, kan ik er meestal nog niet zo veel aan veranderen. Alle denkpatronen die
jarenlang in mijn hersenen zijn gesleten kan ik niet zomaar veranderen. Ik moet
een nieuw paadje maken en dat net zo lang bewandelen tot het kleed in mijn
brein daar volledig is doorgesleten. Daar heb ik nog hulp bij nodig, het is nog
té vertrouwd om het pad van het heilige moeten op te gaan.
Dus ik ga voorlopig nog maar even door met therapie. Niet
omdat het moet, maar omdat ik niet meer wíl moeten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten